kijken we naar de hondenfokkerij, dan neemt men het liefst de allerbeste reu voor zijn teef. Er wordt gekeken naar de minpuntjes van de teef en of deze reu die goed kan maken. En dan de minpuntjes van de reu. Kan de teef deze weer goedmaken. En zo wordt er flink wat afgewogen voor het tot dekking wordt overgegaan. Wat er daarmee gedaan wordt, wordt door de fokker als een soort bescheidenheid gezien. Men is een goede fokker als men overal naar kijkt. Men kijkt naar gedrag en exterieur. En daarmee heeft men gekeken naar zo ongeveer 300 genenparen. Misschien doet men daar nog wat gezondheidsonderzoeken bij zoals HD, oogonderzoeken etc. en daarmee kijkt men uiteindelijk naar hooguit een totaal van 1.000 genenparen. Men heeft gezien wat men kan waarnemen. Bijvoorbeeld bij een controle op PRA. PRA is een recessieve afwijking. Bij een PRA vrije hond kan men zien dat deze hond het dominante gen heeft. Maar men kan niet zien of deze hond misschien daarnaast ook het recessieve schadelijk gen voor PRA heeft en dus mogelijk PRA drager is. Bij het vinden van de absoluut beste reu voor die teef, binnen het ras, wordt vergeten dat de hond geen 1.000 maar 30.000 genenparen heeft. Men heeft de arrogantie om op basis van minder dan 3% een hond als perfecte partner te betitelen. Men kijkt naar wat we kunnen zien en moet zich beseffen dat dat maar een fractie is van het totaal wat die hond aan genen meedraagt. Die andere 29.000 genenparen hebben ook hun eigen eigenschappen die men ook meeneemt. Inteelt is een instrument om die gewenste kenmerken vast te leggen. Zo heeft Dhr. Gubbels voor de lezing meegekregen dat bij de Cane Corso blauw een geliefde kleur is. Blauw vererft recessief. Dus als men daar op gaat selecteren wordt de Cane Corso uiteindelijk homozygoot voor blauw. Tot ineens de prijs van zwarte pups omhoog gaat. En dan, oeps, de honden zijn homozygoot voor het recessieve kenmerk blauw en kunnen samen geen zwarte pup meer op de wereld zetten. Inteelt is ook een destructief instrument. Want terwijl men vrolijk bezig is gewenste kenmerken vast te leggen door deze homozygoot te fokken, fokt men ook die 29.000 overige genenparen homozygoot en daar zitten heel wat ongewenste kenmerken bij. Hier worden ook de erfelijke kenmerken van vastgelegd en hiermee verliest men de erfelijke variatie van een ras. Dit zodat de fokker straks zijn eigen lijn heeft, die voorspelbaar is voor een aantal kenmerken. Men weet al wat eruit komt, hoe dit uit gaat zien en men heeft alleen nog wat kleine freubeltjes om in de toekomst eventueel verder bij te werken. Wat we daarbij zien gebeuren is dat er op enig moment een probleempje ontstaat, zoals PRA, epilepsie, of een andere afwijking. Wat we zien bij de hondenfokkerij gebaseerd op selectie op deze waarneembare eigenschappen, is dat het percentage van deze problemen alleen maar toeneemt. Ineens valt het op dat die erfelijke afwijking aan het toenemen is. Daar had men nog niet op gelet. Die fokker had er eens een en die andere fokker had er eens een. Daar heeft iedereen naar gekeken als waren dat slechts incidenten. Gaat men dan eens naar een geheel ras kijken, dan zien we dat afwijkingen die in natuurlijke populaties worden uitgedrukt in promillen, bij rashondenpopulaties worden uitgedrukt in procenten. Maar de rashonden zijn wel mooi, volgens de criteria die daarvoor worden gehanteerd. En dan hebben we alleen nog maar de zichtbare dingetjes gehad. De honden worden voorspelbaar mooi, maar ook voorspelbaar ziek. Dan hebben we het nog niet gehad over de onzichtbare dingetjes, zoals vitaliteit. Vitaliteit is het vermogen van de hond om om te gaan met omgevingsprikkels. Dit zijn dingen die niet direct opvallen, maar van generatie tot generatie veranderen. Hierbij moet men dan bijvoorbeeld aan vruchtbaarheid denken. Vruchtbaarheid is een hele ingewikkelde machine om nieuwe hondjes te maken. We kunnen aan de kant van de reu beginnen, libido. Dhr. Gubbels heeft 25 jaar geleden met de Clumber Spaniël te maken gehad. Die noemden ze toen klunzen Spaniëls. Wat was er aan de hand? Ze zetten een reu achter een loopse teef en die reu snuffelde eens en dacht "He, waar heb ik dat eerder geroken" en ging vervolgens heel wat anders doen. De reu werd er dan opgetild en moest daarbij ook nog naar voor en naar achter bewogen worden, anders kwamen er nooit pups van. Als er geen libido meer is, dan komen er geen puppies meer. Iets wat een groot probleem voor een ras is. Daar kunnen we dan weer wat aan doen. We nemen ze meer naar de dierenarts, die daar wel wat op weet. En die probeert dan sperma op te vangen. Dat is dat ouderwetse lopendehandwerk. En wat krijg je dan? Je krijgt te maken met een reu die alleen nog maar een erectie krijgt als hij aan zijn dierenarts denkt. Ideaal is anders, maar je kunt er nog wat mee in stand houden. Of je hebt een reu met voldoende geslachtsdrift, maar is het rijpingsproces van het sperma verstoord, waardoor er weer geen pups komen. Het ras is een beetje te fokzuiver geworden op deze ongewenste eigenschap. Of het hele celrijpingsproces is verstoord. Dat is dan ook heel jammer, want ook dan komen er geen pups meer. Ook hier is eventueel met een KI nog wel een klein beetje aan te repareren. Dan kan er hormonaal nog van alles misgaan. Er kan echt van alles misgaan. Reuen die zo krom gebouwd zijn dat ze nog niet meer kunnen dekken. Kortom, aan de mannelijke kant kan van alles misgaan. Aan de vrouwelijke kant hetzelfde verhaal. In het verleden heeft Dhr. Gubbels zich goed verdiept in inteeltlijnen. En als hij daarbij dan naar de vrouwelijke kant kijkt, dan zag hij een mooie teef met een mooi groot nest. Alles lijkt voortreffelijk, behalve dat ze niet meer lacteren. Dan kun je nog wat met pleegmoedertjes doen. Of ze hebben fantastische grote nesten en ze lacteren nog prima, maar het hele moedergedrag, het verzorgingsgedrag is weg. De pups liggen helemaal verspreid door het hok en moeders komen niet op de gedachte om het allemaal bij elkaar te houden om ze warm te houden. Zo zijn er inteeltlijnen waar alles fantastisch verloopt, alleen ze ovuleren ineens niet meer. Dat is ook een lastig probleem, want zo krijg je ook nooit kleintjes. Of ze ovuleren wel, maar implanteren niet meer. Op het moment dat zoiets ontstaat, loop je tegen een gigantisch probleem aan. Ziekteresistentie is ook een mooi voorbeeld van de gevolgen van inteelt. Er zijn op dit moment al katten die bepaalde virussen veel slechter verdragen dan andere kattenrassen. Zo extreem als Dhr. Gubbels het bij katten ziet heeft hij het bij honden nog niet gezien. Maar hij ziet dat er kattenrassen plotseling ineens veel gevoeliger worden voor bepaalde ziekten. Ziekteresistentie is een kwestie van het immuunsysteem. Stel nu dat je een hond hebt die dat genenpaar heeft wat daaraan bijdraagt. Ieder genenpaar bestaat dus uit 2 allelen. 2 Varianten van dat gen. En het probleem betreft 100 genenparen. Dan zou je dus 200 mogelijkheden hebben in de vererving van die ziekte. Op het moment dat je gaat intelen en deze genenparen homozygoot worden, dan heb je nog maar 100 mogelijkheden in de vererving van dit gegeven. Maar dit geldt dus voor het immuunsysteem, maar ook voor het gehele fysiologisch systeem van die 30.000 genenparen. Die zijn er niet voor niets. Die doen iets. Een gen is niets anders dan een bouwtekeningetje, waarin vastgelegd is wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van het individu, tijdens groei en ontwikkeling. Als men daar dus iets gaat verzieken, betekent dat dat men daar een prijs voor betaald. Dus vitaliteit is daar een stukje van. Gedrag is daar ook een mooi voorbeeld van. Wat we zien bij nogal wat rassen is dat het percentage bange en nerveuze honden toeneemt. Kennelijk zit er iets in die hele set van bouwtekeningen van het gedrag iets wat het incasseringsvermogen betreft. U denkt dat u allemaal vrije mensen bent. Maar een hoop van uw reacties worden bepaald door deze bouwtekeningen. Zo zijn er hele families, daar wijs je naar en ze hangen tegen het plafond. En dat hebben ze allemaal. Er zijn ook van die families die zijn onverstoorbaar. Daar kun je een kanon naast afschieten. Als je geluk hebt trekken ze 1 wenkbrauw omhoog en laten hem daarna weer zakken. Kennelijk zijn dit zaken die in die bouwtekeningen zijn vastgelegd. Bij inteelt zien we dat het vermogen om om te gaan met omgevingsprikkels, dat neemt af. Honden worden schichtiger, die worden schrikachtiger, die worden schuwer en daarna komt dat hele verhaal van angstbijters. Een onafhankelijk onderzoek bij de Golden Retriever, familiehond bij uitstek, scoorde 10% bange en nerveuze honden. Dat betekent niet dat 10% van die honden vroeg of laat iemand in de strot zullen bijten. Maar dat betekent wel 10% van de honden die gehandicapt zijn. Dat sommige honden zo bang worden in sommige situaties, dat ze niets anders meer kunnen dan om zich heen happen. Maar dan kan men dat door die situatie weer uitleggen. Hetzelfde zien we bij de kleurfactor. De witkleurfactor heeft te maken met aangeboren doofheid. Tegenwoordig hebben ze die BEAR-test, waarbij de oren onderzocht worden als pup. Vroeger was er een ijzeren methode. Dan sloeg je als een nestje lag te slapen daarboven 2 deksels tegen elkaar en wie doorsliep was 2-zijdig doof en de rest was 1-zijdig of niet doof. Die test moest je dan herhalen, want de kans dat van het opschrikken van een pup, die dove ook nog wakker geworden was en dus herhaalde je de test een aantal keer. De dove hondjes werden geeuthanaseert, behalve door die wat te weekhartig was en die verkocht dan een doof hondje voor een zacht prijsje. Dhr. Gubbels vertelt dat bij een gezondheidsinventarisatie van een wit ras, geen eenzijdig dove hond gevonden werd. De eerste reactie was de vraag of de mensen de zaak zouden flessen. Maar het bleek dat die mensen het niet wisten. Bij nader onderzoek bleek dat die eenzijdig dove hondjes, de hondjes waren die als eerste verkocht waren. Die pups keken de mensen aan. En dan waren er pups die hun hoofdje scheef hielden met de rechterkant naar voren. En er waren er die hun hoofdje scheef hielden met de linkerkant naar voren. En er waren pups die heel saai recht naar de mensen keken als een sukkeltje. Die zijn niet leuk. Zo'n sukkel moet je helemaal niet hebben. Die mensen kopen dus zo'n leuk hondje en die mensen die wennen aan de reacties van dat hondje. Maar deze hondjes horen maar de helft en schrikken dus eerder van een geluid of iets wat ineens heel dicht bij is. Daardoor scoorde dit ras dus wel 17% bange en nerveuze honden. En dan zie je duidelijk de link. Iets in het systeem is defect. En in dit geval is het heel duidelijk wat dat defect is. Maar er zijn heel veel van die genenparen die invloed uitoefenen, zonder dat je dat direct merkt. Maar waarbij de gevolgen bij iets heel anders wel merkbaar zijn. Dan zien we dat door inteelt de rassen minder lang leven. Dhr. Gubbels is bezig met een publicatie die hij binnen een jaar hoopt af te ronden, waarmee ze kunnen aantonen dat een inteeltcoëfficiënt van 0.1 oftewel 10% inteelt, een jaar korter leven betekent. Dan gaat het erom hoe oud een ras wordt. Wordt dat normaal 14 jaar, tja, dat jaar gaat er aan de achterkant vanaf, dus het wordt niet gemist. We zien dat er inmiddels rassen zijn, die nog maar een half hondenleven meegaan. Dan zijn er nog verschillen in minder lang leven. Dat kan een hond op een aantal manieren doen. Een hond kan bruisend en dynamisch leven en dan houdt een hart ermee op. Dan heeft hij toch een mooi leven gehad, alleen het was wat kort. Bij andere rassen zie je dat honden vroeger verouderen. En op tamelijk jonge leeftijd worden dat oude zieke honden. Daar is dus wat anders gebeurd in dat hele proces. En dan krijg je dus jonge oudjes, die dan ook op tijd dood gaan, als ze biologisch gezien oud genoeg zijn. Dit verhaal betreft dus de inteelt. Men vraagt aan Dhr. Gubbels wel eens vragen als "mijn ras heeft een inteeltcoëfficiënt van 20%. Is dat erg?" Dat ligt eraan hoeveel variatie er al in dat ras zat. Zat daar heel veel genenvariatie in, dan kunnen de gevolgen nog wel eens meevallen. Maar het is niet raadzaam om met een inteeltcoëfficiënt van 20% te blijven doorgaan. De variatie die verloren is gegaan, krijgt men al niet meer terug. Er zijn ook rassen die beginnen al met een hele kleine variatie. Komen die op een inteeltcoëfficiënt uit van 20% dan betekent dat dat zo'n ras in ernstige problemen komt. Zo heeft Dhr. Gubbels een gezondheidsinventarisatie van een heel deftig ras gedaan. Als u ziet wat er allemaal aan verdriet bij zo'n inventarisatie aan het licht is gekomen. Dat is gewoon indrukwekkend. Dat wijst erop dat het ergens mis is gegaan. Een aantal jaar geleden, toen Dhr. Gubbels nog bezig was het met Centraal Fokbeleid, wat zo jammerlijk ten onder is gegaan, spraken mensen met Golden Retrievers hem aan, waar ze nu het beste rekening mee konden houden. Er zijn overigens rassen die er ernstiger aan toe zijn dan de Golden Retriever. De heer Gubbels gaf aan dat er bij de Golden toch ook epilepsie speelde. Maar dat was volgens de betreffende fokker maar 4%. Wat is nu 4%. Nu is epilepsie een afwijking die eenvoudig vererft, waardoor deze afwijking ook heel snel in hoogte kan stijgen. Bij een ingewikkelder probleem in de vererving, gaat deze stijging veel langzamer. Maar gaat het ook veel langzamer weer berg af. Maar met een afwijking als epilepsie kun je dus heel snel in de gigantische problemen komen. Stel nu wordt toevallig de verkeerde reu kampioen. Er is een ras waarbij dit is overkomen. Nu was dat toevallig nog geen kampioen. Dit waren de York Terriers. Deze hadden een kleine populatie en die hadden een interessant probleem. Geen enkele fokker kon nog een goede partner vinden voor zijn teef. Het was gewoon 1 grote familie. En toen kwam er ineens een geinig hondje. Dat was in die tijd al een leasehondje. Die dekt zich hier lamlendig en gaat dan moe en gelukkig weer naar huis. Met de nadruk op gelukkig, godzijdank. En wat gebeurt is dat fokkers voor zichzelf een hele keurige beslissing nemen. Die gaat met zijn teefje naar die reu. En de volgende fokker doet hetzelfde. Op een gegeven moment stamt een hele generatie weer af van die ene reu. En toen hadden ze ineens 4% epilepsie. Dat is 1 op de 25. Dat betekent dat als je pups verkoopt, bij 1 op de 25 op een dag zo'n pupkoper huilend aan de lijn hangt. Zo'n hond komt in zo'n gezin binnen en wordt gezinslid. En op een gegeven moment doet hij raar. Hij gaat liggen, hij schuimbekt en dat gaat weer over. En dat gebeurt steeds vaker. Tot dat hondje op een dag geeuthanaseerd wordt. Dat heet dan inslapen. Dat klinkt wat vriendelijker. Maar het komt erop neer, dat zo'n hond vroegtijdig uit dat gezin wordt weggerukt. En dat je naar die mensen toe een ramp aanricht. Dat betekent ook dat als je zo doorgaat, dat die 4% binnen de kortste keren 8 of 10% is. Zo zijn er rassen die geen gezondheidsinventarisatie wilden doen, maar die deden op de website met het formulier van de inventarisatie een tevredenheidsonderzoek. Het is ook een kwestie van hoe je een en ander inkleurt. En dat tevredenheidsonderzoek leverde op 8% epilepsie. Maar wat deden ze. Ze telden de honden van 2, 3, 4, 5, 6 jaar bij elkaar op. Maar het was een vorm van epilepsie die pas op wat latere leeftijd toeslaat. Dus hadden zij de puppen erbij genomen, dan hadden zij nog lager gescoord. En dat komt door het mechanisme, waarbij je betrouwbaar fokt voor de kenmerken die je wenst, maar helaas ook betrouwbaar en voorspelbaar voor de kenmerken die je niet wenst. Naast lijders zijn er ook dragers. Stel 1% van de populatie is lijder. Een kniesoor die daar op let. Maar bij 1% lijder betekent dat dat 18% van de populatie drager voor deze afwijking is. Is 4% lijder, dan is al 32% drager. Dat betekent dat 1 op de 3 gezonde honden drager is van deze afwijking. Dan heeft het ras dus gezamenlijk een groot probleem. Fokkers begaan ook de domheid om te denken dat een erfelijke afwijking hun probleem is. Als men in zijn lijn een erfelijke afwijking heeft, dan is dat ook een probleem van alle fokkers tezamen. Stel een fokker heeft dit probleem in een nestje. Maar elders wemelt het van de dragers. Ook bij die fokker die zegt "Maar in mijn lijn komt dat niet voor". Dat is echter gewoon een kwestie van tijd. Het zit in dat hele ras. Er kan wel eens iets komen wat in een lijn zit. Maar een heel ras is zo onderling verwant dat ze allemaal zijn opgebouwd uit diezelfde genen, waardoor eigenlijk op dat moment alle honden verdacht zijn. 1 op de 3 is dus drager. Men moet zich goed beseffen dat bij dat hele kleine stukje probleem, dat daar echt veel dragers bij horen. De verwachting is dat bij de Cane Corso dit jaar (2005) zo'n 500 pups gefokt worden. Dhr. Gubbels gaat er voor het gemak even vanuit dat dat een constante waarde is en dat er ieder jaar zo'n 500 pups geboren worden. Dat rekent wat gemakkelijker. Stel er is een afwijking die maar eens op de 10.000 voorkomt. Eens per 20 jaar wordt die afwijking gefokt. Geen fokker die zich er druk om maakt. Kan gebeuren. In de beste families komt wel eens wat voor. Wat men niet in de gaten heeft is dat bij een afwijking die eens op de 10.000 voorkomt, wel 2% van de populatie drager is. Dat is 1 op de 50 honden. En misschien wordt die morgen wel Kampioen. En dan rennen alle fokkers er met zijn allen naartoe. Dhr. Gubbels benadrukt dat hij altijd zaaltjes met mensen heeft die in het begin denken "Wij doen dat niet". Stel dat gebeurt bij de Cane Corso niet. Maar bij alle andere verenigingen gebeurt dit wel. Die reu zal dus aan de helft van zijn kinderen dit foute gen geven. Maar het is een fantastische reu. Niets op aan te merken. Maar 1 op de 50 teven heeft dit gen bij zich. En die ene teef op de 50 zal met die reu maar een raar kind geven. Die fokker kijkt en denkt aan een incident. Die fokker wist niet dat die afwijking bestond. Iets wat maar eens in de 20 jaar voorkomt, dat wordt nog niet eens gepubliceerd in een clubblad. Het is gewoon te zeldzaam. En die pups van die reu, zijn natuurlijk allemaal zo fantastisch als hun vader. Ze doen het goed op de show. Maar de helft van die kinderen draagt dat gen bij zich. En die afwijking die maar eens in de 20 jaar voorkwam, zal ineens gaan stijgen. En ineens is er een probleem wat van te voren nooit op was gevallen. Ja, er werd wel eens wat geroepen dat er in die lijn zoiets voorkwam. Maar men weet hoe het gaat. Roddel en achterklap. En ineens stijgt het aantal naar 10% lijders. En dan breekt de pleuris uit. Wat is er ineens met ons ras aan de hand? En dan worden er maatregelen genomen. In ieder geval worden de lijders uitgeschakeld. Maar ja, dat zijn alleen de lijders. Moet je dan niet ook de ouders van de lijders uitschakelen? Nou ja, dat zou je kunnen doen want dat zijn natuurlijk dragers. Maar als je drager combineert met gezonde honden, dan krijg je geen problemen. Als men te drastisch optreedt, dan is men ook zoveel wel goed erfelijk materiaal aan het uitroeien. En dan komt vanzelf het volgende probleem. Want ook dat vertelt de geschiedenis van andere rassen. Dhr. Gubbels heeft het gezien bij een ras, waar ineens zo'n epilepsie uitbraak was. Maar die fokkers werden wijzer en wijzer en die gingen allemaal naar de lijnen waar nog nooit epilepsie gezien was. Dat kan men doen en misschien heeft men geluk dat er in die lijnen echt geen epilepsiedragers zijn. Maar die dragen wel weer wat anders. Men moet zich voor ogen houden dat erfelijke afwijkingen bij het leven horen. Ieder mens, ieder dier heeft tientallen erfelijke afwijkingen aan boord. Bij de mens is een soort beveiliging ingebouwd. De truc van ons soort is het vermijden van inteelt. De truc van de sport fokkerij, de hondenfokkerij, is het opbouwen van inteelt. Bij ons praten we over erfelijke afwijkingen in promillen. Bij de hond praten we over erfelijke afwijkingen in procenten. En dat ligt aan de wijze waarop wij onze populaties beheren. Dan moet daar natuurlijk een middenlijn zijn. Die middenlijn vind je in natuurlijke populaties. Hoe werkt dan in natuurlijke populaties? Stel een hectare met veldmuizen voor. Dat zijn 2 voetbalvelden. Een hectare is groot voor veldmuizen. Zo'n muis verplaatst zich misschien eens 10, misschien eens 20 meter. En dan is een hectare groot. Als zo'n muis volwassen wordt, dan gaat hij een partner zoeken. Die partner vind hij natuurlijk het meest logisch dicht in de buurt. Alleen zijn dat kleine locale inteeltbergjes. Er zijn overigens mechanismen en daar heeft de mens het uiterst mee getroffen, waarbij seksuele attractie minder is ten opzichte van verwanten. Dat zit in ons immuunsysteem, in onze allelen. Op het moment dat iemand bepaalde allelen heeft, dan voelt die zich niet aangetrokken tot iemand die diezelfde allelen heeft. Hoe groter de verschillen in de allelen, hoe groter de seksuele attractie. Dat betekent dat ouders niet seksueel aantrokken zijn tot hun kinderen. Maar bij die muizen ontstaan nog steeds inteeltbergjes. Maar toch vindt er ook uitwisseling in die onderlinge bergjes plaats. Dat gebeurt voornamelijk door de mannetjes, die verjaagd zijn door hun eigen populatie. En zo komen er nieuwe mannetjes in die kleine subpopulatie. Zo hebben wij ook onze honden gefokt. Daar komen wij vandaan. Fokkers ontdekten dat inteelt een instrument was om gewenste eigenschappen vast te leggen. Fokkers hadden hun eigen lijntje. Op het moment dat ze in de problemen kwamen, bijvoorbeeld door een erfelijke afwijking of omdat de vitaliteit wat achteruit ging, dan gingen ze 2 dorpen verderop naar een fokker die diezelfde hondjes had en dan hadden ze nieuw bloed. Dat nieuwe bloed werd ingekruist en daarmee werd een beetje genetische variatie hersteld, en ze konden weer verder met zo´n lijn. Ze konden weer selecteren en ze konden hun inteelt weer verder opbouwen. Tot ze weer in de problemen kwamen en toen fietsten ze 3 dorpen de andere kant op en haalde ze daar weer vers bloed vandaan. Dus zo´n oorspronkelijke hondenpopulatie was net als die hectare muizen met een grote erfelijke variatie daarin. Iedereen had zo zijn locale inteeltbergje. En die kon dan daar en dan daar en dan daar wel weer nieuw bloed halen. Men kon altijd wel ergens terecht om die lijn weer voort te zetten. Dat ging mis, toen we mobiel werden. Iedereen wilde natuurlijk het beste materiaal in zijn lijn. En zo werd al het beste Nederlandse en Europese materiaal bij elkaar gebracht. Iedereen die zichzelf respecteerde haalde zijn bloed bij de fokker met het beste materiaal. Bij de Cane Corso zal dat op dit moment nog wel meevallen. Maar wat we bij een hele hoop rassen zien is dat die rassen die ontstaan zijn uit allemaal kleine inteeltlijntjes, nu verweven zijn tot 1 grote dikke brei. Vroeger konden keurmeesters aan de honden zien uit welke lijnen ze kwamen. Dat kunnen ze nu niet meer zien. En nu is er een probleem. Waar moeten we naartoe? Nergens…. Er zijn nog rassen waarbij dit nog niet zo aan de orde is. Als we bijvoorbeeld naar de Staffordshire Bullterriër kijken, dan zien we een enorme populatie en dat zijn allemaal eigengereide fokkers die hun eigen honden allemaal het beste vinden. Je komt ze tegen variërend van een Fox Terriër met een Staffordkop tot een namaak Bulldog. Het geluk van dat ras is, dat het nog niet zo hard door die tentoonstellingscultuur is geweest, waarbij we afgesproken hebben wat nu het meest ideale type is. Dat betekent dat er nog een hele hoop genetische variatie is. De een gaat niet zijn hondjes met die Bullies fokken. Die wilt niet zo'n snurker bij de kachel. Die wilt een atletisch hondje hebben. Maar hij wilt ook geen namaak Foxterriër. Dat is ook weer overdreven. En zo heeft iedereen zijn eigen beeld. Op het moment dat je het hele zooitje aan elkaar gaat plakken, dan is er dus een heel groot probleem. Dan kunnen de percentages erfelijke afwijkingen niets anders meer dan stijgen. Dan kom je terecht in een rampensituatie. Dhr. Gubbels heeft deze zaken in zijn verhaal zijdelings reeds meegepakt. Maar wat men doet is met inteelt het materiaal fokzuiver maken. Daarmee sluit je dus ook een stuk genetische variatie uit. Als men fokt, selecteert men. Men kiest de ene wel en de andere niet. Doordat er inteelt wordt toegepast wordt de selectie veel intenser. Hoe meer inteelt hoe sneller men uitkomt op dat ene gewenste punt. Tenzij het mis gaat en dan begint men gewoon weer opnieuw. Intelen en selecteren. Die combinatie is dodelijk. Want men selecteert niet alleen op die 1000 gewenste genenparen, maar de variatie in die andere 29.000 genenparen is men net zo hard kwijt. Bij dit verhaal heeft Dhr. Gubbels eigenlijk maar 1 boodschap aan de zaal. Probeer in hemelsnaam zoveel mogelijk genetische variatie in het ras te houden. Stel dan heeft men een probleem in het ras. Plotseling komen we bijvoorbeeld om in de epilepsie, HD, cataract, noem maar op, maar we komen ergens in om. Bekijk de tabel van de lezing van 24 september 2005 op de site van www.gencouns.nl http://www.gencouns.nl/ en bekijk waar die rassen zoal allemaal in omkomen. Er zijn rassen met 30% vachtproblemen. Maar nu is dat gelukkig een ras, daar doen ze daar niet zoveel aan. Het is de fout van de puppykopers………. Op het moment dat er te hard wordt ingeteelt en er komt een nieuw bestuur, met een nieuwe fokcommissie en die willen het meteen hard en goed doen. Die gaan hun ras wel eventjes gezond maken. Hatsiekadee, dat eruit, dat eruit, dat eruit. En plotseling ben je weer zo hard aan het selecteren, net zoals ze met die epilepsie deden in voorgaand verhaal, dat ze plotseling weer allemaal naar die ene lijn toe gaan, want daar zitten de gezonde honden. En plotseling kappen we de boel zo hard af, dat we zoveel genetische variatie kwijtraken, dat we uiteindelijk met een te kleine genenpopulatie verder gaan. Men lost het ene op en krijgt er het volgende voor terug. Het enige wat men kan doen naar maten een probleem groter wordt, om daar eens rustig over na te denken. Ga achterover zitten en steek een goede sigaar op. Ga nadenken over hoe men stapje voor stapje het probleem kleiner kan maken. Ga geen grote dingen doen. Ga geen half ras uitschakelen. Je gaat toch geen half ras vermoorden. Dat probleem heeft men zelf aangericht. Met zijn allen. Collectieve verantwoordelijkheid. Men heeft het met zijn allen daar naartoe gebracht. Eenzijdige selectie door inteelt. Ga dan niet het volgende probleem oplossen met de volgende eenzijdige selectie. Zo helpt men een ras naar de knoppen. Er blijft helemaal niets van over. Uiteindelijk kun je met de Cane Corso er alleen nog Teckels inkruisen, om maar weer genetische variatie te krijgen. Of zoiets. Dat is dan ook nog een mogelijkheid. En uiteindelijk komen rassen zover dat ze nieuwe genetische variatie gaan inbrengen. Zo gingen ze bij de Hollandse Herder de Belgische Herder inkruisen. Zo zijn er bijvoorbeeld in Engeland systemen van grading up. Men neemt een hond en zet daar een hond op van het zuivere ras. De kinderen zijn dan 50% van dat ras. Die komen dan in een hulpstamboek. De volgende generatie heeft nog maar 25% genen van die ene hond en 75% van dat ras. En na 3 of 4 generaties worden de pups toegelaten tot het ras. Als er dan zo'n systeem is bedacht om in te kruisen en men gaat vervolgens in de puppen zo hard knijpen om maar alles weer eruit te selecteren wat een beetje Belgisch lijkt, dan ben je dus gelijk die genen die je erin hebt gebracht er ook weer uit aan het persen. Dat helpt dus geen zier. Het allermooiste is om een bastaard te maken van 2 rassen en maak daar een kleine populatie van, waar vanuit dan honden gebruikt kunnen worden in 1 van die rassen. Daarmee weet je tenminste dat je nieuwe variatie aan het inmixen bent. In plaats van het er meteen zo hard mogelijk weer uit te knijpen. Het behouden van hetgeen wat we inbrengen. Er zijn geen absolute waarden in een fokbeleid. Het is niet zo dat er een receptenboek is wat open geslagen wordt en dat gaan we dan met zijn allen doen. Er moeten afwegingen gemaakt worden. Je weegt af, hoeveel concessies wilt men doen ten opzichte van het type. Dhr. Gubbels controleert waar de nooduitgang van de zaal is, omdat hij een nogal omstreden opmerking wilt gaan maken. Hij staat aan de verkeerde kant van de zaal. Maar, hij zegt het toch. "Eigenlijk zijn jullie een stelletje freaks". De nooduitgang blijkt niet nodig te zijn. Fokkers zijn bezig met een ras. Met het verfraaien van een ras. Met het verfraaien van de aspecten die we zien. Fokkers hebben daar voor doorgeleerd. Ze weten hoe het ras eruit hoort te zien en proberen dat te fokken. En ze weten het allemaal. Maar eigenlijk zijn ze dus met iets in de kantlijn bezig. Dat betekent dat men selectieruimte besteed aan idealen. De vraag die men zich moet stellen is hoe kan men hierin verder. Er is nl. wel ruimte om dit te doen. Men kan in een ras de absolute super top reu en top teef hebben. Men gaat niet met inferieure honden fokken als men met het beste kan fokken. Maar hoe lang kan dat? Al heb je die reu en die teef. Na een paar generaties is het over. Maar denk in hemelsnaam verder bij de keuzes en afwegingen die gemaakt worden. Men kan wat extremer gaan. Maar men kan ook wat toegeven. Daarbij krijgt men meer ruimte voor selectie op andere dingen. De pupkoper heeft anders de meest fantastische hond. Maarja, hij is wel in 3 maanden dood. "Ik heb een super hond, maar ouder dan 3 jaar wordt hij niet". Zo wordt er gepraat binnen de kynologie. Zo zijn er genoeg Duitse Doggen die na 5 jaar dood omvallen aan de een of andere hartafwijking of nierfalen. Maar eens een Duitse Dog, altijd een Duitse Dog. Dat ras gaat nu eenmaal niet zolang mee. Daarom zijn ze ook een stuk duurder. Men betaalt de dubbele prijs voor een half hondenleven. Maar men hoort wel bij de echte elite die zich dat kunnen permitteren. Het is geen hond voor normale mensen met een klein inkomen. Die kunnen de vervangingskosten niet eens betalen. Laat staan de dokterskosten. Het kynologische wereldje zit zo in elkaar. En men went daaraan. "Ja" zeggen de mensen dan "grote honden worden nu eenmaal niet zo oud". Hoe komt dat toch dat die niet zo oud worden? Heeft men die rassen niet toevallig zo gemaakt? Is dat niet dat stuk vitaliteitsverlies? Het heeft allemaal met die afwegingen in de fokkerij te maken. Want dat exterieur dat merkt de fokker, want hij wordt wel Kampioen op de show. En die vitaliteit? Wie weet of die hond misschien wel een half jaar langer geleefd had. De fokkers proberen het allemaal zo goed mogelijk te doen. Ze zijn lief voor dieren. Erger nog, ze houden van dieren. Dhr. Gubbels verteld over zijn eigen honden. Hij heeft 4 Staffordshire Bullterriërs. 3 Daarvan zijn gecastreerd. Zijn vrouw schiet hem dood als er nog een vijfde bijkomt. Hij wilt graag een nestje fokken. Hij heeft er nog 1. Epilepsie is geen groot probleem binnen dat ras. Maar het wordt wel gemeld. Stel hij fokt van die ene teef een nestje en een jaar later valt er een pup om. Dan weet hij dat zijn hond het draagt. Dan moet hij gaan afwegen. Hij kan stellen dat zijn ras zo sterk is en zeker meer is dan alleen epilepsie. Dan moet je je even de houding van die mensen voorstellen. Als bij een grote fokker een hond uit de roulatie gaat, dan gaat hij deze hond plaatsen. Dat is voor Dhr. Gubbels een hele keurige redenering. Een van zijn eigen honden is een beetje een sukkeltje. Daarvoor is ze ook gecastreerd. Het is net een windhond en ze kwispelt nog verkeerd ook. Dus hij zegt tegen zijn dochters "Als ik nu voor Katja een goed adresje wist. Dan mocht ze weg". Toen zeiden zijn dochters: "Pa, als wij voor jou eens een goed adresje wisten………….". Dat houdt het dus op. Hij heeft 4 dochters die daarin samenspannen. Dat is ook een manier van selectie. Overkill in selectie, dat kan men doen met gezondheid. Dat heeft Dhr. Gubbels zien gebeuren. Een overenthousiaste fokker die ging het eens goed aanpakken en roeide daarmee het ras bijna uit. Exterieur is natuurlijk een gigantische overkill. Dat doen wij mensen ook. Wij zijn inmiddels met 5 miljard. Zo slecht doen wij mensen het nog niet. Er zijn nog steeds zoveel beslissingen die willekeurig zijn, zelfs voor de meest selectieve fokker. Die zoekt de beste reu voor zijn teef. En daar kan best een hele nette keurige reden achter zitten om juist naar die reu te gaan. Let op de lijntjes die je kwijtraakt. Er zijn nog enkele van die kleine lijntjes die het overleefd hebben in het fokken op exterieur. Dat zijn nog van die onafhankelijke bloedlijntjes. Die heb je nodig. Zo zijn er rassen met een epilepsie probleem die dat langzaamaan moeten oplossen. Maar ze durven er niet over te praten. Want wat als de puppykopers ervan horen. En dan kopen ze geen puppies meer. En dan gaat het ras ook naar de knoppen. Maar die puppykopers zijn ook niet gek. Als je bij de kruidenier iemand tegenkomt met een hond, dat is een hele andere cultuur. Die mensen wandelen met elkaar en die binden allemaal bij de kruidenier hun hond aan het fietsenrek. En dan komen ze buiten en dan aaien ze elkaars honden. Dan wisselen ze gegevens uit. Ook van die aardige mevrouw die die Golden Retriever heeft moeten laten afmaken. Ze had er ook echt alles aan gedaan om het uit te stellen. Maar toen hij voor de zevende keer een kind gebeten had, toen heeft ze het maar opgegeven. Maar de fokker die zei dat dat helemaal aan haarzelf had gelegen. Nu kon men zich daar wel wat bij voorstellen. Maar men kan zich inmiddels ook wel wat bij Golden Retrievers voorstellen. Spreid de risico's en bewaar die genen. Doe dat samen. Niemand heeft er wat aan als iemand een probleem voor zichzelf houdt. Het zit in de percentages. Het zit overal in. Wees er vooral zenuwachtig over. Over het algemeen is het zo dat als we een zeldzaam probleem hebben, dat we dan een poging kunnen doen om heel hard te selecteren. In natuurlijke populaties praten we over promillen. In huisdierenpopulaties gaan we al snel naar procenten toe. En in gesloten populaties op het moment dat men gaat intelen, gaan we naar veelvouden van procenten toe. En de boeiende vraag is dan altijd: Op het moment dat een probleem ontdekt wordt, waar zitten we dan? Is het die ene van die 10.000. Lijders moet je altijd uitsluiten. Dat sowieso. Althans voor dit soort eenvoudig verervende kenmerken. Bij polygene afwijkingen moet men daar wat voorzichtiger mee omgaan. Daarmee moet je grenzen gaan trekken en dat is een heel apart verhaal. Als het 2% van de populatie betreft die lijder is, dan zijn er nog veel meer dragers. Begin maar eens te zoeken. Het is vaak de afweging voor de fokker. Als Dhr. Gubbels weet dat zijn teef epilepsie vererft, dan gaat er het mes in. Omdat hij van de epilepsie veel te veel verschrikkingen gezien heeft bij gezinnetjes van allemaal die brave mensen die van hun Fikkie houden en die moeten daar maar mee leren omgaan. En dan kan hij dus helemaal nooit meer fokken. Vaak zullen fokkers hun eigen afwegingen moeten maken. Soms is het een kwestie van het doorkauwen binnen een verenigingscultuur. Soms zijn er fokkers die die lijn dan maar liever helemaal niet gebruiken. DNA onderzoek levert hier soms ook een oplossing. Wat hebben die andere rassen nu fout gedaan? Met selectie doen ze een poging tot het repareren van een zichtbaar probleem. Daarmee neemt de inteelt toe. En daarmee de andere problemen. Het ijzeren recept is, beperk de inzet van je fok. Zorg ervoor dat je heel breed fokt. Doe dat samen. Dan kan de rest van de wereld doen wat ze willen. Iedere hond, ook die grote Kampioen, heeft tientallen erfelijke afwijkingen. Let daarop. Wat zij dus fout gedaan hebben, is dat ze met zijn allen naar die ene grote Kampioen gegaan zijn. Wat zij dus fout gedaan hebben, is dat daar hun hele ras vanaf stamt. Wat doen wij mensen goed? Wij zoeken een partner die ook tientallen dingen heeft, alleen andere. Wij maken de kans dus klein dat de kopieën van de schadelijke genen uit het verleden elkaar treffen. Het gebeurd wel eens dat mensen met dezelfde schadelijke genen elkaar treffen. Zo was er een echtpaar waarvan hij uit de Betuwe kwam en zij uit Zeeland. Ze hebben tot 1500 terug gezocht en geen enkele verwantschap kunnen vinden. En beide dragen ze hetzelfde. Dat is dan pech. Maar preventie is de beste oplossing en daarbij altijd waken tegen overselectie. Nooit hard ingrijpen in zo'n populatie. Maar als, dan voorzichtig. Stapje voor stapje.
OVERGENOMEN UIT EEN LEZING VAN DHR GUBBELS